Vooraf is het van belang te weten dat zowel ikzelf als mijn beleidscel zich met betrekking tot de gerechtelijke procedures van de zaak Fortis met opzet afzijdig heeft gehouden. Het hele proces Fortis hebben mijn beleidscel en ikzelf met opzet slechts opgevolgd vanuit de zijlijn.

Op vrijdag 12 december 2008 in de vroege namiddag, informeerde het kabinet van de premier mij dat er sprake zou zijn van mogelijke procedurele onregelmatigheden in het Fortisproces. Het was de allereerste keer dat ik hier iets over vernam.

Het kabinet van de premier zag zich genoodzaakt mij in mijn hoedanigheid van minister van justitie hiervan op de hoogte te brengen. Op basis daarvan heb ik de Procureur-generaal bij het Hof van Beroep in Brussel ingelicht. Dit gebeurde in het kader art. 140 van het Gerechtelijk wetboek dat het OM verantwoordelijk stelt voor de waakzaamheid over de regelmatige werking van de dienst van hoven en rechtbanken.

De Procureur-generaal van Brussel werd door ons geïnformeerd over mogelijks ernstige moeilijkheden die zich zouden voordoen op een zitting van vrijdagnamiddag 12 december in de zaak Fortis.

De Procureur-generaal, die als openbaar ministerie advies vertrekt in de zaak Fortis, meldde dat er bij zijn weten helemaal geen zitting gepland was die vrijdagmiddag.

Ik stel hier al meteen klaar en duidelijk dat géén enkele instructie werd gegeven.Ik heb wel mijn bezorgdheid geuit over een correct verloop van de procedure en heb de Procureur-generaal met nadruk gevraagd daarover te waken.

Zelf was ik omstreeks 15.00u vertrokken voor een toespraak in Leuven. In de wagen werd ik gebeld door Jan De Groof, die ik ken als regeringscommissaris van de universiteit in Antwerpen? Hij deed mij een vergelijkbaar verhaal. Uit zijn relaas maakte ik op dat één van de betrokken raadsheren zijn echtgenote is, nl. raadsheer Schurmans. Van deze band was ik tot op dat moment niet op de hoogte, evenmin als van de hoedanigheid van de echtgenote van de heer De Groof als raadsheer in de zaak Fortis.

’s Avonds heeft de Procureur-generaal ons gemeld dat hij op zijn initiatief en op basis van zijn bevoegdheid in artikel 140 van het Gerechtelijk Wetboek, aan de Eerste Voorzitter van het Hof van Beroep een serene oplossing had voorgesteld. Hij had voorgesteld aan de eerste voorzitter dat een nieuw samengestelde kamer alsnog een arrest zou maken. Deze optie werd blijkbaar niet weerhouden.

Omstreeks 20u was er een arrest. Omstreeks 21.48u stuurde het kabinet van de Minister van Financiën mij dit door.
Op mijn verzoek heb ik van de Procureur-generaal van het Hof van beroep in Brussel en van de Procureur-generaal van het Hof van Cassatie zaterdagochtend 13 december een mondeling relaas gekregen van de feiten zoals die zich hadden voorgedaan. De Procureur-generaal van het Hof van beroep van Brussel heeft toen gemeld dat hij ambtshalve een verslag zou opstellen op basis van art. 1088 van het Gerechtelijk wetboek, houdende de handelingen door raadsheren gesteld en waarbij ze hun bevoegdheden overschrijden.

Omdat ik als Minister van Justitie in de procedure van artikel 1088 van het Gerechtelijk Wetboek procedureel moet tussenkomen, verwittigde ik onmiddellijk de Eerste Minister dat ik onmogelijk de verdere besprekingen over het Fortis-proces kon bijwonen. Dat heb ik tevens bij de start van de kern medegedeeld, waarna ik deze bijeenkomst heb verlaten.

Op maandagavond 15 december 2008 mocht ik het verslag ontvangen vanwege de Procureur-generaal bij het Hof van beroep te Brussel. Ik deelde de Eerste Minister enkel mee dat ik een verslag had ontvangen, maar hield de inhoud voor mezelf om als Minister van Justitie te kunnen handelen naar recht.

Tot op heden heb ik terzake geen beslissing genomen. Ik vond en vind het aangewezen dat in dezer de partijen eerst zelf hun rechtsmiddelen uitputten.

Omtrent de Fortis-zaak in eerste aanleg (kort geding): de feiten vanaf donderdag 6 november 2008.
Op donderdag 6 november 2008 werd mijn directeur van de beleidscel Justitie gecontacteerd door zijn collega van mijn beleidscel Algemeen Beleid. Die was in vergadering met de kabinetschefs van de premier en vicepremiers, waar bezorgdheid was gerezen over het advies van het Openbaar Ministerie in de Fortis-zaak. De directeur van de beleidscel justitie ging er op dat moment van uit dat het advies al was uitgebracht.

De vraag die aan mijn kabinetsdirecteur Justitie gesteld werd, was of hij een advocaat van “de Belgische Staat”, te woord kon staan en of hij deze even kon opbellen.

Omstreeks 13.00u had hij de advocaat aan de lijn. Deze gaf mijn directeur het volgend relaas: het advies van het Openbaar Ministerie kon aanleiding geven tot het hypothekeren van de constructie die was opgesteld om Fortis te redden. Hij vroeg zich af of dit advies wel degelijk evenwichtig was opgesteld en of dit een advies was, dat gedragen werd door de gerechtelijke hiërarchie van het parket nl. Procureur-generaal van Brussel en de Procureur-generaal van het Hof van Cassatie. Hij beweerde de hiërarchische weg zeer goed te kennen en kon zich niet voorstellen dat dit advies enkel door een substituut was opgesteld. Mijn kabinetsdirecteur beloofde te informeren bij de Procureur des Konings te Brussel.

Omstreeks 13.30u nam mijn directeur contact op met Procureur des Konings Bruno Bulthé, met de vraag of het uitgebrachte advies in samenspraak met het Parket-generaal was tot standgekomen. Hij bevestigde de directeur dat dit advies volledig in eigen beheer was opgesteld door zijn substituut Paul Dhaeyer, specialist in fiscale en financiële zaken. Het visum (nazicht) had hij zelf gedaan. Op de vraag van de directeur of een afschrift van het advies kon overgemaakt worden, antwoordde de Procureur des Konings, tot verbazing van mijn kabinetsdirecteur – die op dat moment in de overtuiging verkeerde dat het advies al was uitgebracht, dat hij geen kopie wou overmaken van dit advies.

Na deze telefoon heeft de adjunct-directeur van mijn kabinet aan mijn directeur meegedeeld dat hij op het middaguur een telefoon had gekregen van Paul Dhaeyer die zich blijkbaar ongemakkelijk voelde bij een telefoon die hij had gekregen van het kabinet van de Eerste Minister. De adjunct-directeur zei de heer Dhaeyer sereen te blijven en zijn advies onverkort en als magistraat in gehele onafhankelijkheid uit te spreken, zonder zich te laten beïnvloeden.

Achteraf bleek echter het misverstand in het contact van de directeur met de Procureur des Konings, en ik citeer een mail tussen de twee collega’s van mijn kabinet van 16 uur 38 (adjunct-directeur aan directeur) :

“De zitting was blijkbaar deze middag. Zie www.destandaard.be.”

Het werd mijn directeur toen duidelijk dat op het moment hij de Procureur des Konings belde, de zitting nog moest plaatshebben, en hij begreep toen waarom de Procureur des Konings geen exemplaar wou bezorgen. Later die dag is de inhoud wel meegedeeld aan het kabinet, en werd een kopie van het advies overgemaakt.

Ik benadruk dat mijn directeur het proces Fortis vanuit zijn functie niet van nabij volgt en op dat ogenblik niet besefte dat hij blijkbaar vlak voor de zitting inlichtingen vroeg bij de Procureur des Konings. Wie de gang van zaken kent, weet dat het heel gebruikelijk is dat een kabinet advies, inlichtingen, een vonnis of andere stukken opvraagt. Vaak is dat ook onontbeerlijk om correct op parlementaire vragen te kunnen antwoorden.

Ook de burger bevraagt permanent de Minister over tal van individuele en ook structurele rechterlijke problemen, waarbij ook om die reden contacten worden gelegd met de rechterlijke macht.

Wat betreft de contacten die zouden gelegd zijn tussen de kanselarij en de rechterlijke macht, hetzij in eerste aanleg, hetzij in beroep, wens en kan ik mij niet uitspreken en zal U zich moeten wenden tot de Eerste Minister.

Wat de overige onderdelen van de vragen betreft, moet ik U helaas het antwoord schuldig blijven, omdat ik het eenvoudig niet weet :

  • de juiste toedracht van de contacten tussen het kabinet van de premier en de rechterlijke macht
  • of er 2 scenario’s in eerste aanleg werden voorbereid ;
  • omtrent de « gedachtengang van rechter De Tandt ;
  • of de regering reeds op 11 december 2008 op de hoogte was van het arrest,;
  • waarom FPIM precies op donderdag en vrijdag 11 en 12 december probeerde de procedure in beroep te wijzigen op basis van het nieuwe element dat de uistpraak van de Europese commissie uitmaakte, terwijl dit gegeven al een week gekend was ;
  • wist de regering dat één van de rechters niet aanwezig zou zijn op 12 december ?
  • wie in uw regering opperde de mogelijkheid om rechter Blondeel te wraken ?

Jo Vandeurzen

Vice-eerste Minister, Minister van Justitie en Institutionele hervormingen