De financiering van de drugshulp is een verantwoordelijkheid van de Federale Minister van Volksgezondheid. Het RIZIV betaalt de werkingsmiddelen voor de drugshulpverlening. Bijgevolg bepaalt de Minister van Volksgezondheid de RIZIV- normen. Justitie van zijn kant heeft vooral een functionele rol in de drugshulpverlening. Zo kan een rechter leermaatregelen opleggen aan drugsverslaafden die met het gerecht in aanraking zijn gekomen. Dit kan gebeuren in het kader van de vrijheid onder voorwaarden, de bemiddeling in strafzaken en de probatie. De wetgever heeft het over “opleiding of vorming”, beperkt in aantal uren en uitvoeringstermijn. Begeleiding is met andere woorden niet de taak of bevoegdheid van justitie.

In de praktijk merken we dat individuele behandelingsprogramma’s voorgesteld worden als vormingsprogramma’s, waardoor de bal (i.c. de vraag om subsidiëring) ten onrechte bij justitie terechtkomt. We zien ook dat een cliënt, telkens hij van statuut verandert (al dan niet onder juridisch mandaat), terecht moet bij telkens àndere hulpverleners. Deze gang van zaken staat een trajectbegeleiding in de weg. We staan een eind af van een efficiënt en doeltreffend beheer.

Het KB van 12 augustus 1994 bepaalt “de voorwaarden waaronder de gemeenten een financiële hulp kunnen genieten voor de aanwerving van bijkomend burgerpersoneel belast met de begeleiding van alternatieve gerechtelijke maatregelen, de criminaliteitspreventie en de opvang van drugverslaving”. Het bepaalt ook de subsidiëringcriteria voor de drugshulpverleningcentra. Jaarlijks beoordelen de arrondissementele evaluatie - en opvolgingscommissies de werking van de centra op basis van deze criteria.

De vzw’s Brugge, Ieper en Veurne kregen een mooi rapport. Ook de samenwerking met de 3 vzw’s en Justitie verloopt positief. Maar het KB is duidelijk over de mandaten (vrijheid onder voorwaarden, bemiddeling en probatie) die aanleiding geven tot subsidiëring en daar knelt nu net het schoentje. De 3 vzw’s hebben geoordeeld om ook àndere mandaten in rekening te brengen of om ook ànder justitiecliënteel in rekening te brengen. Uiteraard worden op die manier de toegelaten kwantitatieve criteria gehaald. Dat gebeurde evenwel buiten het bestaande KB om. En dat is natuurlijk voor justitie niet aanvaardbaar.

Wanneer een gemeente de in de overeenkomst vastgestelde voorwaarden niet respecteert, kan de Minister beslissen om de forfaitaire tegemoetkoming te schorsen of te verminderen. In het geval van de 3 West-Vlaamse vzw’s koos de minister voor een vermindering van de subsidiëring.

“Dat dit KB niet langer tegemoet komt aan de noden van de cliënten en die van de drugshulpverleningcentra staat als een paal boven water,” aldus justitieminister Stefaan De Clerck in een reactie op het bericht dat Justitie de West-Vlaamse drugshulp onder druk zou zetten, net nu de nood zo hoog is. “Ik heb grote waardering voor het werk dat in de drugshulpcentra wordt verricht en de mensen van het veld weten dat zeer goed. Maar er blijft onduidelijkheid en gebrek aan houvast. Op die manier bouwen we geen berekenbare, overzichtelijke drugshulp met actieve betrokkenheid van justitie uit. Ik wens dus een fundamenteel debat aan te gaan met de Minister van Volksgezondheid en de Minister van Binnenlandse Zaken, en ik wil nagaan of de gemeenschappen en de gewesten hier ook een rol in kunnen opnemen, net om duidelijke afspraken te verkrijgen, die niet omzeild hoeven te worden om gedaan te krijgen wat nodig is. De versnippering van de subsidiëring van de drugshulpverlening moet dringend herbekeken worden. Alle betrokkenen hebben belang bij duidelijkheid. Daar zet ik mij dan ook voor in.”