In het Belgische rechtssysteem zijn er twee soorten magistraten: rechters en parketmagistraten.

De taak van de rechter is het oplossen van conflicten. Dat kunnen conflicten tussen burgers zijn (burgerlijke geschillen) of conflicten tussen de staat en de burger, bijvoorbeeld omdat die burger de strafwetten heeft overtreden.

In beide gevallen neemt de rechter kennis van een dossier. In een burgerlijk geschil brengen beide partijen hun argumenten naar voren. In een strafzaak brengen het Openbaar Ministerie  en de partijen (beklaagde, slachtoffer) alle elementen aan die het de rechter mogelijk maken om een oordeel te vellen.

Een rechter in een hof van beroep, een arbeidshof of het Hof van Cassatie wordt officieel 'raadsheer' genoemd.

Daarnaast zijn er parketmagistraten. Zij vormen samen het Openbaar Ministerie en vervolgen in naam van de staat overtreders van de wet voor de politierechtbank of de correctionele rechtbank. In de volksmond wordt de parketmagistraat die het woord voert ook wel 'de openbare aanklager' genoemd. De parketmagistraten vormen 'de staande magistratuur' omdat ze tijdens het proces hun aanklacht staande uitspreken. De rechters die de vonnissen vellen, worden 'de zittende magistratuur' genoemd omdat ze tijdens het proces zitten.

Tijdens het proces in de rechtbank kan een rechter alleen zetelen of kunnen er drie rechters zetelen. In dat laatste geval is een van hen de voorzitter; de twee andere zijn dan assessoren of bijzitters.