De United Nations Convention against Corruption (UNCAC) werd geadopteerd door de Algemene vergadering op 31 oktober 2003 (Res. 58/4). Het trad in werking op 14 december 2005. Ondertussen hebben 140 landen de Conventie ondertekend en zijn er 171 State Parties. Het laatste land dat is toegetreden, is Tonga.

Het Verdrag van de Verenigde Naties tegen corruptie is het enige juridisch bindende universele instrument voor corruptiebestrijding.
Het verdrag omvat 5 thema’s: preventieve maatregelen, strafbaarstelling en rechtshandhaving, internationale samenwerking, ontneming van vermogensbestanddelen, en technische bijstand en uitwisseling van informatie. Het verdrag bestrijkt verschillende vormen van corruptie, zoals omkoping, handel in invloed, misbruik van functies, en diverse vormen van corruptie in de particuliere sector.
 

 

De United Nations Convention against Corruption bevat een evaluatieproces (Implementation Review Mechanism – IRM).

Het is een proces van collegiale toetsing dat de lidstaten helpt het verdrag daadwerkelijk uit te voeren. Elke staat wordt beoordeeld door twee "peers" – waarvan één uit dezelfde regionale groep - die aan het begin van elk jaar van de beoordelingscyclus worden geselecteerd door middel van loting.  
Het proces beslaat twee cycli. De eerste cyclus van dit evaluatieproces ging in 2010 van start en bestrijkt de hoofdstukken 3 en 5 van het Verdrag inzake strafbaarstelling en rechtshandhaving en internationale samenwerking. De tweede cyclus, die in november 2015 van start is gegaan, heeft betrekking op de hoofdstukken 2 en 4, preventieve maatregelen en ontneming van vermogensbestanddelen. Het UNODC is het secretariaat van het mechanisme.

Het evaluatieproces wordt gevoerd aan de hand van 5 beginselen:

  • Transparant, efficiënt, niet opdringerig, inclusief en onpartijdig;
  • Niet-bestraffend, zonder enige vorm van rangorde;
  • Goede praktijken en uitdagingen delen;
  • Technisch, bevorderlijk voor constructieve samenwerking; en
  • Het is een aanvulling op bestaande internationale en regionale toetsingsmechanismen.

Het doel van het IRM is de staten te helpen bij de uitvoering van het verdrag en bevordert zo de doelstellingen van het verdrag.  Daarnaast bevordert en vergemakkelijkt het de internationale samenwerking, wordt er informatie over successen, goede praktijken en uitdagingen van de verdragsluitende staten bij de uitvoering en het gebruik van het verdrag verzameld, en bevordert en vergemakkelijkt het de uitwisseling van informatie, praktijken en ervaringen die zijn opgedaan bij de uitvoering van het verdrag.

Wat de eerste cyclus betreft stond België samen met Litouwen in voor de evaluatie van Spanje en evalueerden we Turkije samen met Indonesië.

België werd zelf geëvalueerd door Mexico en Nederland.
Volgende opmerkingen werden daarbij gemaakt:

Succesvolle aspecten en goede handelwijzen
Over het algemeen kan gewag worden gemaakt van de hiernavolgende succesvolle aspecten en goede handelwijzen voor wat betreft de toepassing van hoofdstuk III van het Verdrag:

  • Wat de inbeslagnemingen betreft, laat België de verdachte toe om te verzoeken om de teruggave van in beslag genomen vermogensbestanddelen tegen betaling van een geldsom.  Deze maatregel ontlast de nationale autoriteiten op het stuk van beheer en vrijwaring van in beslag genomen goederen (art. 31);
  • De wet van 2002 houdende een regeling voor de bescherming van bedreigde getuigen voorziet in een ruime waaier aan beschermingsmaatregelen (art. 32). 

Over het algemeen kan gewag worden gemaakt van de hiernavolgende succesvolle aspecten en goede handelwijzen voor wat betreft de toepassing van hoofdstuk IV van het Verdrag:

  • België geeft systematisch informatie in verband met strafzaken door aan andere lidstaten, ook zonder voorafgaand verzoek (art. 46, lid 4);
  • Er zijn aanzienlijke inspanningen geleverd om de grensoverschrijdende samenwerking inzake opsporing en bestraffing op te voeren, bijvoorbeeld in het kader van opleidingsworkshops ter bestrijding van corruptie, alsook uitwisselingsprogramma’s (art. 48);
  • België kan buitenlandse autoriteiten toestaan om een beroep te doen op bijzondere onderzoekstechnieken op Belgisch grondgebied (art. 50).

Toepassingsproblemen 
De volgende initiatieven zouden de bestaande anticorruptiemaatregelen nog kunnen versterken:

  • Duidelijke regels rond geschenken voor ambtenaren opstellen en overwegen om voor hen een regeling voor de aangifte van geschenken in te voeren (art. 15);
  • Overwegen om het toepassingsgebied van het misdrijf van beïnvloeding, bedoeld in artikel 247-4 van het Strafwetboek, uit te breiden tot de private sector en particulieren (art. 18);
  • Overwegen om voordelen verschaft aan derden op te nemen in de definitie van misbruik van functie, bedoeld in artikel 243 van het Strafwetboek (art. 19);
  • De wetgevende of andere maatregelen ter bestrijding van ongeoorloofde verrijking overeenkomstig het Verdrag gestaag opvoeren, met name door de verplichte bekendmaking en de aangifte van het eigen vermogen van ambtenaren uit te breiden tot hun familie (art. 20);
  • De bepaling in artikel 504 bis van het Strafwetboek schrappen, die stelt dat omkoping gepleegd wordt “zonder medeweten en zonder machtiging van, naar gelang van het geval, de raad van bestuur of de algemene vergadering, de lastgever of de werkgever” (art. 21);
  • Omwille van juridische duidelijkheid toezien op een betere omschrijving van de ontvreemding van goederen in de private sector overeenkomstig het Verdrag (art. 22);
  • Artikel 505 van het Strafwetboek wijzigen, zodat fiscale fraude niet zou worden uitgesloten van het gebied van de basisdelicten, en niet zou kunnen worden ingeroepen om te ontsnappen aan vervolging wegens witwaspraktijken en de basisdelicten die daarmee verband houden (art. 23, lid 2 a));
  • Omwille van juridische duidelijkheid de schrapping overwegen van de bepaling in artikel 5 van het Strafwetboek, die stelt dat enkel degene kan worden veroordeeld die de zwaarste fout heeft begaan (art. 26, lid 1);
  • Ervoor zorgen dat de verjaringstermijn en het daaruit voortvloeiende gebruik geen beletsel zouden vormen voor een kordate en efficiënte rechtsbedeling, en in dat verband blijvend toezien op de toepassing ervan (art. 29);
  • Zorgen voor de gewenste transparantie, voorspelbaarheid en proportionaliteit in geval van een beroep op plea bargaining en op minnelijke schikkingen (art. 30, lid 1);
  • De nodige waakzaamheid aan de dag blijven leggen, zodat de zeer ruime immuniteit van parlementsleden geen beletsel zou vormen voor vervolging wegens omkoping (art. 30, lid 2);
  • De optimalisering van de actuele, door het COIV beheerde gecentraliseerde gegevensbank inzake inbeslaggenomen en verbeurd verklaarde goederen en vermogensbestanddelen overwegen en ervoor zorgen dat zij geregeld wordt bijgewerkt (art. 31, lid 3);
  • Maatregelen voorzien om niet alleen ambtenaren te beschermen, maar “iedere persoon” die informatie meedeelt aan de bevoegde autoriteiten (art. 33);
  • De recente wetswijziging die is ingevoerd na het bezoek aan het land, en die voorziet in een uitgebreidere toegang tot het register van de nationale Bank van België met alle namen van houders van bankrekeningen, is weliswaar een zeer goede zaak, maar tegelijk wordt België verzocht om dat register up-to-date te houden (art. 40).
  • Bijkomende maatregelen voorzien opdat alle misdrijven vastgesteld overeenkomstig het Verdrag van de Verenigde Naties tegen de corruptie zouden resulteren in uitleveringen, rekening houdend met de vereiste van dubbele strafbaarstelling en met het feit dat op sommige van die misdrijven een gevangenisstraf van minder dan 12 maand wordt gesteld (art. 44);
  • Het toepassingsgebied van artikel 2 bis van de uitleveringswet van 1874 uitbreiden, zodat discriminatie op basis van geslacht en etnische herkomst, onder andere, weigeringsgronden voor een verzoek vormen (art. 44, lid 15);
  • Overwegen om de gewenste maatregelen aan te nemen zodat ruimere onderlinge rechtshulp in de zin van artikel 46 kan worden verstrekt, bij ontstentenis van dubbele strafbaarstelling (art . 46, lid 9 c));

Klik hier voor de volledige rapport (PDF)
 

Wat de tweede cyclus betreft evalueert België Griekenland samen met Mexico en evalueren we Zweden samen met Lesotho.

België werd zelf geëvalueerd door Malta en Tsjechië.
Volgende opmerkingen werden daarbij gemaakt:

Succes en goede handelwijzen
Over het algemeen treden de succesvolle aspecten en goede handelwijzen in het kader van de tenuitvoerlegging van hoofdstuk II van het Verdrag hierbij duidelijk naar voren:

  • Het BAED en de Universiteit Leuven hebben samengewerkt aan een enquête rond “integriteit op het werk” in een groot aantal overheidsinstellingen. De resultaten van die enquête hebben een boost gegeven aan de tenuitvoerlegging van concrete maatregelen met het oog op een efficiënt federaal integriteitsbeleid (art. 6, lid 1);
  • Het integriteitsbeleid van de Vlaamse regering voor gevoelige arbeidsposten omvat de verplichting om opleidingen rond integriteit aan te bieden en de organisatorische processen te herzien door het instellen van een systeem van dubbele handtekening, van taakverdeling en van postenrotatie (art. 7);
  • Invoeren van een mechanisme voor de melding van incidenten die zich hebben voorgedaan met Belgische ondernemingen in het buitenland en die een corruptiemisdrijf kunnen inhouden, via de ambassade in het land dat het verslag overzendt aan de federale overheidsdienst Buitenlandse Zaken, die het verslag vervolgens overzendt naar het federaal parket (art. 13, lid 2);
  • De actieve rol van België bij het stimuleren van de regionale en internationale samenwerking in de strijd tegen witwaspraktijken (art. 14, lid 5).

Over het algemeen treden de succesvolle aspecten en de goede handelwijzen in het kader van de tenuitvoerlegging van hoofdstuk II van het Verdrag hierbij duidelijk naar voren:

  • De oprichting van het COIV en de actieve rol van België in de internationale samenwerking, de uitwisseling van informatie en de recuperatie van vermogensbestanddelen (art. 51);
  • België heeft een volledige en gedetailleerde wetgeving over de tenuitvoerlegging van buitenlandse inbeslagname- en verbeurdverklaringbeslissingen (art. 54).

Toepassingsproblemen
Ter versterking van het bestaande anticorruptiekader, luidt de aanbeveling dat België:

  • Het nieuwe actieplan inzake integriteit zou finaliseren en goedkeuren, en erop zou toezien dat het plan in overeenstemming is met het Verdrag (art. 5, lid 1);
  • De onafhankelijkheid zou garanderen van een coördinatie-entiteit die gemandateerd is voor dat actieplan conform het Verdrag, en erop zou toezien dat die entiteit beschikt over het nodige personeel en dito middelen (art. 6);
  • De organisatorische, financiële en operationele onafhankelijkheid van het BAED en van Selor zou verzekeren, gelet op hun functies op het stuk van kwaliteitsbewaking ten aanzien van de overige ministeries, agentschappen en departementen van de regering (art. 6 en 7, lid 1);
  • Via het actieplan erop zou toezien dat passende opleidingsprogramma’s rond het nieuwe beleid worden uitgerold, en dat daartoe middelen zouden worden verstrekt (art. 7);
  • De tenuitvoerlegging van de Gedragscode en de opleiding van de parlementsleden zou bevorderen (art. 7);
  • De posten die bijzonder gevoelig zijn voor corruptie in kaart zou brengen, en verhoogde niveaus van gespecialiseerde opleiding en relevante interne controle zou verzekeren (art. 7, lid 1 b));
  • De vereisten inzake nazicht en bekendmaking van eventuele belangenconflicten voor ambtenaren zou rationaliseren, centraliseren en consolideren, waarbij die vereisten evenzeer zouden moeten gelden voor onbezoldigde mandaten en voor betrekkingen buiten de overheidssector (art. 7, lid 4, en art. 8, lid 5);
  • De middelen zou bestuderen om de integriteit onder de Belgische ambtenaren te bevorderen en te stimuleren (art. 8);
  • Het onderzoek en het nazicht van de vermogensaangiften van de ambtenaren zou intensiveren, en zou overwegen om de aangiften van gezinsleden zoals de partner en de kinderen jonger dan 25 jaar daarin op te nemen (art. 8, lid 5, en art. 52, lid 5).
  • Zou overwegen om zijn systeem voor gegevensverzameling te optimaliseren, teneinde volledige statistieken te produceren over de recuperatie van vermogensbestanddelen (art. 51);
  • Zijn systeem voor financiële aangiften zou ontwikkelen in het licht van de goede internationale handelwijzen ter zake, meer bepaald om het nazicht van de aangiften te verzekeren, en zou overwegen om de nodige maatregelen te treffen opdat de Belgische bevoegde autoriteiten relevante informatie kunnen delen met de bevoegde buitenlandse overheden (art. 52, lid 5);
  • Zou overwegen om te eisen dat de bevoegde ambtenaren met een machtiging tot handtekening of met enig andere bevoegdheid over een financiële rekening in het buitenland, deze relatie aangeven bij de bevoegde autoriteiten (art 52, lid 6);
  • Zou overwegen om de nodige maatregelen te treffen voor de verbeurdverklaring van goederen die zijn verworven door of deel uitmaken van het plegen van een strafbaar feit, in de gevallen dat de pleger van het strafbaar feit niet kan worden vervolgd wegens overlijden, ontvluchting of afwezigheid of in andere passende gevallen (art. 54, lid 1 c));
  • Erop zou toezien dat, in de praktijk, buitenlandse staten de hoedanigheid hebben om op te treden in burgerrechtelijke procedures met het oog op het verkrijgen van schadevergoeding en het opeisen van de eigendom van de goederen die zijn verworven door middel van het plegen van een overeenkomstig dit verdrag strafbaar gesteld feit; en voorts erop zou toezien dat, in dergelijke gevallen, de buitenlandse Staten worden beschouwd als rechthebbenden in teruggaveprocedures (art 53, lid a) en b)).

Klik hier voor de samenvatting van het rapport (PDF)